Gevaarlijk

Geplaatst op zondag 24 april 2022 @ 15:21 , 73 keer bekeken

Het aantal verkeersdoden neemt weer toe. Maar zo'n wildwest als vroeger zal het wel nooit meer worden.

Vroeger was het veel gevaarlijker op de weg.

Tot ruim honderd jaar geleden reden er alleen karren en rijtuigen op de Nederlandse wegen. Toen kwam de auto. Vanaf die dag wordt er gebakkeleid over de maximumsnelheid.

Auto's waren een bron van irritatie

Maniakken waren het. Misdadigers, monsters. Nee, een warm welkom kregen de eerste automobilisten bepaald niet toen ze zich ruim honderd jaar geleden waagden tussen de paardenkarren en rijtuigen op de vaak onverharde Nederlandse wegen. In de kranten werd steen en been geklaagd over het lawaai, de stank en het stof dat de ‘benzinerijtuigen’ veroorzaakten.

Die bestuurders waren doorgaans notabelen en andere welgestelde burgers die een automobiel konden betalen (aanschafprijs enkele duizenden guldens). Aanvankelijk waren die auto’s nog een attractie, maar al snel vormden ze vooral een bron van irritatie.

De schrik van elke wandelaar, fietser en koetsier

‘De veiligheid der buitenwegen’, zo schreef De Maasbode in mei 1908, ‘berust thans voor het grootste gedeelte in handen der heeren automobilisten, waarvan velen het er blijkbaar op gemunt hebben op sommige gedeelten een waar schrikbewind uit te oefenen. Een sirenegeluid of wat getoeter meldt zijn aantocht en wee u, zoo ge u niet bergt.'

'Honden, kippen overrijdende, daarvoor kan hij niet uitwijken, dan er maar overheen, weg is hij gauw genoeg, zijn nummer opnemen is meestal onmogelijk door de wolken stof die hij opjaagt. Zo is hij een schrik voor iedereen: wandelaar, fietser en koetsier.’

Vroeger was het veel gevaarlijker op de wegen.

Deze huisarts in het Brabantse Grave was een van de eersten in het dorp met een eigen auto.

Pakkans was minimaal

Nee, behalve de automobilisten zelf leek niemand blij met de auto. Als we de kranten van die tijd erop naslaan, dan is dat ook niet zo verwonderlijk. Het is bijna schokkend om te lezen hoe vaak de eerste generatie automobilisten gewoon doorreed na iemand te hebben aangereden. Door de snelheid en de stofwolk die al het zicht ontnam was de pakkans minimaal.

Andere weggebruikers namen het recht daarom nogal eens in eigen hand. ‘Uitschelden, wel daaraan moet de automobilist gewend geraakt zijn’, lezen we in een Algemeen Handelsblad uit 1907. ‘Hij mag tevreden zijn als men hem niet met de zweep onder het voorbijrijden slaat, zoals dit een zekere excellentie overkwam.’

Gemeenten maakten hun eigen regels

In de beginjaren van de auto (de eerste in Nederland dateert van 1896) waren er nog geen landelijke afspraken over maximumsnelheden voor auto’s. Het waren de gemeenten die hun eigen regels maakten. Er waren er die straten, of zelfs hun hele grondgebied, afsloten voor auto’s. De meeste bepaalden dat auto’s binnen de bebouwde kom niet sneller mochten rijden dan ‘een paard in matige draf’.

Sommige gemeenten vonden dat nog te rap: zo mochten auto’s in Wageningen met ingang van 1901 niet sneller dan ‘een rijtuig met paard stapvoets’.

Automobilisten waren vogelvrij

Maar alle snelheidsbeperkingen die werden bedacht bleken in de praktijk een wassen neus. De politie had geen apparatuur om objectief snelheden te meten, laat staan auto’s om overtreders te achtervolgen. Wie een auto had, was in feite onaantastbaar. De klachten waren niet van de lucht.

‘Dienstmeisjes’, zo mopperde de krant Het Vaderland in 1907, ‘mogen op vele uren van den dag geen matje uitkloppen, wat een puik verbod is, maar wél moet geduld worden dat auto’s het schadelijkste straatvuil doen opwolken en ook dat zij de walgelijkste stanken in lange pluimen uitpuffen.’

Vroeger was het veel gevaarlijker op de weg.

Meneer pastoor maakt een autoritje in het Brabantse Boekel, 1931.

Tien kilometer per uur

In 1908 kwam het dan toch tot een landelijke snelheidslimiet voor auto’s: ze mochten voortaan nog maar tien kilometer per uur rijden binnen de bebouwde kom. Een protestactie van automobilisten op het Binnenhof, waarbij aan Tweede Kamerleden werd getoond dat een auto die op eigen kracht tien kilometer per uur rijdt nog trager is dan een auto die door twee paarden wordt voortgetrokken, mocht niet baten.

Ook deze landelijke snelheidslimiet werd door de automobilisten op grote schaal genegeerd. De handhaving stelde nog steeds weinig voor. Intussen kregen auto’s steeds krachtiger motoren. De roep van automobilisten om sneller te mogen rijden nam toe, en in 1923 werd de maximumsnelheid verdubbeld tot twintig kilometer per uur.

Geen meetapparatuur, geen boetes

Nieuwe landelijke afspraken zouden er daarna voorlopig niet meer komen. Gemeenten die het autoverkeer in de greep wilden houden maakten daarom maar weer hun eigen regels. In 1930 mocht er in Rotterdam veertig kilometer per uur worden gereden, in 1933 volgde Amsterdam.

In datzelfde jaar werd de maximumsnelheid in Den Haag helemaal opgeheven. Agenten gingen er alleen nog bekeuren wanneer automobilisten de rest van het verkeer in gevaar brachten. Veel keus hadden ze niet, want meetapparatuur om overtredingen aan te tonen was nog steeds niet voorhanden.

In de oorlog waren er wel regels

Echt overzichtelijk zou het nooit worden met die maximumsnelheid in Nederland. Nou ja, behalve misschien in oorlogstijd. De Duitsers bepaalden dat we in het hele land in de bebouwde kom veertig kilometer per uur mochten rijden en daarbuiten tachtig kilometer. Meteen na de oorlog werden die regels teruggedraaid. Het duurde tot 1957 voordat er een nieuwe landelijke limiet kwam, maar alleen voor de bebouwde kom: vijftig kilometer per uur.

Snelheidslimiet redt levens

Omdat er nu eenmaal nog lang niet overal snelwegen lagen en de bebouwde kommen van dorpen en steden vaak aan elkaar grensden, leidde dat hier en daar tot groot tijdverlies. De Telegraaf, toen al de krant van autominnend Nederland, klaagde dat het hierdoor bijvoorbeeld in heel Zuid-Limburg nagenoeg onmogelijk was geworden om harder dan vijftig te rijden. Voor de verkeersveiligheid bleek de 50-kilometerlimiet wel een uitkomst: in 1957 vielen in Amsterdam nog 94 doden in het verkeer, een jaar later waren het er 62.

Vroeger was het veel gevaarlijker op de weg.

Auto-ongeluk in 1957.

Duizenden verkeersdoden per jaar

Op de snelwegen was het dus nog vrijheid, blijheid. In 1960 zag het er even naar uit dat er op de snelwegen een limiet van 120 kilometer per uur zou komen: dat was het advies van een commissie die de verkeersveiligheid onderzocht. Maar minister Henk Korthals van Verkeer zag die noodzaak niet. In 1973 kwam er dan toch een limiet op de snelwegen: honderd kilometer per uur (en tachtig op andere wegen buiten de bebouwde kom). Vanwege de veiligheid, zo heette het, want er vielen elk jaar enkele duizenden verkeersdoden: naar verhouding veel meer dan tegenwoordig.

Snelheidsovertreders werden energieverspillers

Maar wat ook meespeelde bij de invoering van de snelheidslimiet was dat de regering wilde bezuinigen op brandstof. Door de oliecrisis in 1973 (toen de Arabische landen de oliekraan dichtdraaiden omdat Nederland openlijk Israël had gesteund in de strijd tegen de Palestijnen) was pijnlijk duidelijk geworden hoe afhankelijk ons land was van buitenlandse bevoorrading. Er kwamen autoloze zondagen en de benzine ging op rantsoen. In die tijd schreven kranten over snelheidsovertreders als ‘energieverspillers’. Dat zie je zelfs nu, in een tijdperk waarin iedereen het heeft over duurzaamheid, niet gebeuren.

De pakkans van snelheidsovertreders was klein

De maximumsnelheid werd dus honderd kilometer per uur. Maar elf jaar later, in 1984, bleek uit onderzoek dat driekwart van de autorijders zich daar niets van aantrok. Het was vrijheid, blijheid op de weg. Snelheidsovertredingen hadden niet bepaald de meeste aandacht van de politie, dus de pakkans was klein. Die honderd kilometer was in de ogen van mensen kennelijk niet realistisch en kon dus het beste maar omhoog, zo betoogde vooral de VVD in de Tweede Kamer. Maar het duurde tot 1988 voordat er snelwegen kwamen waar 120 mocht worden gereden.

Nederland is geen land voor auto's

Sinds 2012 zijn er snelwegen met een limiet van 130 kilometer. Maar die snelheid geldt niet altijd voor de hele dag. En er blijven ook gewoon wegvakken bestaan van dertig, vijftig en zeventig kilometer (binnen de bebouwde kom) en zestig, tachtig, honderd en 120 kilometer (erbuiten). Dat zijn best veel snelheidsborden in een piepklein landje. Misschien had de monteur van Daimler Benz wel gelijk toen hij in 1896 een van de allereerste auto’s kwam afleveren bij een notaris uit Wieringermeer. Het verhaal gaat dat hij vanuit de trein, die de auto vervoerde, vol afgrijzen keek naar het Nederlandse landschap met zijn dijken, sloten en grachten. De monteur weigerde om hier ook maar een meter te rijden met het splinternieuwe voertuig. ‘Dit’, zo had hij naar verluidt vertwijfeld uitgeroepen, ‘is geen land om auto te rijden.’


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan:


Aanbevelingen door leden:

t-h-e-l-m-a starstarstarstarstar

Dit is een superleuke club voor mensen die van vintage en nostalgie houden.